Na de Tweede Wereldoorlog begonnen de West-Europese landen (waaronder Nederland) aan de wederopbouw. Er was een tekort aan goedkope, laagopgeleide arbeidskrachten om de industrie draaiende te houden. Op grond van wederzijdse verdragen werden daarom begin jaren 60 met name uit de Mediterrane landen arbeidskrachten geworven. Hoe die werving of rekrutering in deze landen geschiedde is voer voor wetenschappers. Soms leek het meer op het ronselen van arbeidsslaven, die van top tot teen werden gecontroleerd, dan op het bemiddelen tussen arbeidskrachten en werkgevers. Arbeiders werden bewust uit achtergestelde streken van hun herkomstlanden geworven. Gezien hun maatschappelijke, economische en culturele (c.q. religieuze en etnische) achtergronden lijkt het bij nader inzien alsof de herkomstlanden deze mensen liever zagen vertrekken dan blijven. In die zin was de arbeidsmigratie een noodzakelijk oftewel gedwongen vertrek, gestimuleerd door de slechte sociaal economische omstandigheden waarin men vertoefde.
Ze kwamen naar Nederland in de hoop om een beter leven in land van herkomst op te bouwen. Ze kwamen uit diverse streken met verschillende achtergronden. Ze waren boeren, horigen, herders, arbeiders of werkten als ambachtslieden. Ze hadden maar één doel: werken en geld verdienen om uiteindelijk een nieuw menswaardig bestaan op te bouwen in hun land van herkomst. Ze pendelden tussen blijven en terugkeren, heen en weer. Ze vestigden zich, herenigden gezinnen of vormden juist nieuwe. Al gauw bleek dat terugkeer niet mogelijk was, terwijl het verblijf in Nederland ook niet makkelijker werd. Dromen van wederkomst bleven als dromen uit. Ruim 50 jaar later leven ze nog in onzekerheid, twijfel, in de eigen wereld, die noch aansluit bij de wereld van de ontvangende samenleving noch bij de samenlevingen waaruit ze voortkwamen. Ze zijn in den vreemde ontworteld, ontheemd en in niemandsland beland. Inmiddels zijn zij vergeten.
De crisis in jaren ’80
In de jaren ’80, toen de gezinshereniging begon, werden ze zoals velen in die tijd hard getroffen door de economische crisis. Ze raakten hun banen kwijt en kwamen nooit meer aan het werk, maar werden door bedrijven bij uitkeringsinstanties gedropt. Werkgevers hadden hen niet meer nodig en bekommerden zich helemaal niet om de gevolgen van de ontslagen. De meeste migranten waren nog in de 40 of net begin 50. Omdat ze niet de benodigde opleiding hadden, de Nederlandse taal niet voldoende machtig waren en het werk waar ze voor Nederland waren gehaald door automatisering veranderde of verdween, werden ze een verloren generatie. Vroegtijdig zijn ze voor het arbeidsmarktproces afgeschreven.
Met een groep andere jongeren schreef ik in die jaren een pamflet om aandacht te vragen aan deze problematiek. We protesteerden tegen de situatie en de zorgeloosheid van instanties die geen oog hadden voor de maatschappelijke gevolgen. In 1987 organiseerden we in Deventer samen met ontslagen arbeiders een demonstratie onder het motto: “wij zijn geen wegwerpblikjes”. We schreven protestbrieven aan instanties en vakbonden, naar iedereen die zou kunnen luisteren en helpen. Tevergeefs. Er was geen sprake van solidariteit. Integendeel. Immers, de arbeidsmigranten waren geen lid van de vakbonden en, zo kregen we van vakbondsbestuurders te horen, als er niet gereorganiseerd werd zouden ook andere arbeiders (die wél lid waren van de vakbond) ontslagen worden om het bedrijf te behouden. Met andere woorden, om het eigen werk te behouden moesten deze mensen weg.
De arbeidsmigranten waren al opgeofferd. Als antwoord op onze brief kregen we nog een gratis advies van de vakbond: Deze heren moeten het afvloeiingsregeling van het bedrijf accepteren. Als ze het niet doen, dan snijden ze zich in de eigen vingers. Het bedrijf bod een bedrag van 25.000 gulden. Dit was dus alles wat men kon betekenen: een oprotpremie om terug te keren naar het land van herkomst, landen die in twintig tot dertig jaar tijd drastisch waren veranderd. Er waren er die daadwerkelijk terugkeerden, maar hen ging het zelden voorspoedig. Ze kwamen er achter dat hun thuis geen thuis meer was.
Gastarbeid en Kapitaal
Niet alleen de vakbonden stonden negatief tegenover migranten. Ook de linkse politiek was niet onverdeeld positief. Dat bleek uit bijvoorbeeld het beruchte pamflet ‘Gastarbeid en Kapitaal’ van de Socialistische Partij. Die partij is nog steeds niet positief over de vrije stroom van arbeiders uit de voormalige Oostbloklanden en de Europese Unie. Het grootkapitaal mag vrijer over de hele wereld toestromen, maar de arbeiders niet. Ik vraag me nog steeds af wat voor een internationale solidariteit dit is.
Als ik dit soort pamfletten uit het verleden lees zie ik waaruit mensen zoals Wilders hun inspiratie putten. Ook in de geschiedenis van de arbeidersbeweging komen (bijvoorbeeld aan het begin van de vorige eeuw) nationalistische of chauvinistische tendensen voor – “eigen volk eerst”. Nog steeds zien we partijen die maatschappelijke vraagstukken verbloemen door enkel de culturele of religieuze aspecten in te gaan.
De vergeten generatie
In 1999 schreef ik naar aanleiding van de schrijnende sociaaleconomische situatie van de eerste generatie gastarbeiders een brochure onder de titel “vergeten of verloren generatie” om aandacht te vragen aan de positie van deze groep arbeidsmigranten. In dit brochure concludeerde ik dat de groep niet verloren maar vergeten was, doordat ze rücksichtslos opzij was gezet. Het arbeidsproces was voor deze mensen een belangrijke binding met de Nederlandstalige arbeiders. Deze binding zijn ze kwijt geraakt. De gevolgen waren voor de mensen zelf, maar in het bijzonder voor hun kinderen, zeer negatief. Buiten het arbeidsproces gezet worden betekende dat zij als groep buiten de maatschappij werden geplaatst. In de fabriek ontmoetten ze de maatschappij en deze waren ze nu kwijt. Een gevolg hiervan was, dat men zich steeds meer op de eigen achtergrond of afkomst oriënteerde en nauwelijks nog binding had met de Nederlandse samenleving. Zo is min of meer het vermeende ‘multiculturele drama’ gecreëerd. In plaats van voortdurende achterstanden te bestrijden, worden de mensen zelf bestreden en aangesproken op hun cultuur of geloof. Met als boodschap: jij hoort hier niet thuis.
Inmiddels zijn de eerste groepen arbeidsmigranten behoorlijk vergrijsd. Ze hadden al een sociaaleconomisch kwetsbare positie, en die positie is nog slechter geworden omdat ze bijvoorbeeld geen volledige AOW hebben, en nauwelijks een aanvullend bedrijfspensioen. Armoede is een groot probleem. Ze wonen en leven onder de slechte omstandigheden en hebben enorme gezondheidsproblemen. Omdat er nog steeds communicatieproblemen zijn weten ze vaak de weg naar de bestaande voorzieningen niet of zijn die minder toegankelijk voor deze doelgroep. Onder het mom van ‘wij doen niet aan het doelgroepenbeleid’ zijn initiatieven en mogelijkheden wegbezuinigd. De organisaties die de belangen van deze groepen behartigden en bruggen bouwden tussen de lokale overheden, instellingen en de doelgroep, zijn weggecijferd. Hiermee heeft men het zelforganiserend vermogen van arbeidsmigranten in de kiem gesmoord. Zij zijn nergens vertegenwoordigd en worden nergens gehoord. De bestaande adviesraden zijn geen weerspiegeling van de diversiteit in de samenleving. Dat geldt ook voor de sociale teams die achter de voordeur moeten komen en achterhalen wat zich in de wijk bij mensen thuis afspeelt, onder welke omstandigheden men leeft en woont. Zelfs als zij toch erin slagen om bij deze mensen achter de voordeur te komen, dan nog spreekt men niet elkaars taal waardoor men geen beeld van heeft wat daadwerkelijk aan de hand is. Daarom bereiken de signalen uit deze groepen de overheid en zorginstellingen nauwelijks. In theorie is het beleid algemeen en inclusief, maar in praktijk is het exclusief omdat er toch een grote groep in de samenleving is, die niet betrokken wordt.
Koffer en kist
Een dichter uit Almelo die zelf tot de eerste generatie gastarbeiders behoort, schreef in een van zijn gedichten: “wij zijn met een houten koffer gekomen en gaan met een houten kist terug”.
Het de taak van de politiek om maatschappelijke condities te creëren of deze zo te verbeteren dat de mensen een beter en gelukkiger leven leiden, en dus niet lijden onder pijn, armoede of bestaansonzekerheid. Wanneer de condities waaronder men leeft slecht zijn en in de weg staan van een zeker en waardig bestaan, hoe kan men dan nog vertrouwen in de toekomst hebben? Als er partijen zijn die elke dag angst, haat en nijd zaaien, die deze mensen als zondebok en bedreiging aanwijzen, die zeggen ‘u hoort hier niet thuis, ga terug naar waar u vandaan kwam’, hoe kan men zich dan binden?