Filosofen hebben de mens op verschillende manieren gedefinieerd: Homo economicus, homo philosophicus, homo faber, enzovoort. Wellicht hadden zij nog een benaming aan deze rij moeten toevoegen: homo fugitivus, de mens als vluchteling. De mens vlucht uit onmenselijke situaties of omstandigheden, bijvoorbeeld vanwege de oorlogen en natuurrampen. Maar ook filosofisch is de mens een vluchteling. De mens ontsnapt aan de wereld, de realiteit en de werkelijkheid waarin hij zich bevindt en bouwt een metafysische wereld voor zichzelf. In deze zin is de mens een metafysisch wezen, homo metafysicus, die droomt en verlangt naar een andere betere realiteit, een utopia, een land dat nergens is.
Sommige filosofen hebben het menselijk bestaan als een vlucht, een migratie, een ontsnapping of verbanning beschouwd. Zo schreef de filosoof Ibn Sina/Avicenna (980-1037) over de vlucht van vogels uit het Oosten (Mashriq) naar het Westen (Magrip) om in een denkbeeldig en onbereikbaar land de leider van de vogels te ontmoeten. Avicenna maakt in zijn filosofie vaker zo’n metaforisch tweevoudig onderscheid: tussen het verhevene en het vervallende, tussen weten en niet weten, licht – duisternis, zijn en niet-zijn.
In dit geval doet hij dat tussen hier en daar, tussen onze wereld en een utopisch droombeeld.
Filosofen bouwen zulke utopische werelden, net als religies. Zo wordt Adam voor straf uit het paradijs verbannen. In de persoon van Adam wordt de mens dus als een banneling op aarde. Van oudsher vluchten mensen over de hele wereld als gevolg van de maatschappelijke, politieke of economische gebeurtenissen, of klimatologische (natuur)rampen en veranderingen. Het is de wens van de mens om gelukkig te worden, om een veilig en beter leven op te bouwen. Volgens Aristoteles streeft iedereen van nature naar geluk. Het is een ultieme streven van elke mens. Het zit vastgebakken in onze aard.
In onze tijd zijn er mensen die vluchtelingen op een cynische wijze als “gelukszoekers” bestempelen, alsof alleen zijzelf het recht op het geluk hebben. Mensen vluchten meestal niet voor hun plezier, maar om te overleven en om een menswaardig bestaan te kunnen leiden. Van tijd tot tijd wordt Europa (en dus Nederland) geconfronteerd met die toestroom van vluchtelingen. De laatste jaren komen ze veelal als gevolg van de oorlogen in het Midden Oosten en in Afghanistan, of door burgeroorlogen en hongersnoden in Afrika. Europa wordt gezien als een soort Utopia. Een veilige haven, terwijl Europa dat niet altijd is geweest.
Elke vlucht gaat gepaard met een hoop op een beter en veilig leven. In veel gevallen komen de dromen niet uit. Utopia blijft een land dat nergens bestaat. Net als in het verhaal van Avicenna is de weg naar Utopia bezaaid met valstrikken en belemmeringen. Vluchten is een complexe zaak. Je verlaat huis, haard, familie, gezin en beland in een vreemd land. Het land van aankomst blijkt al gauw geen paradijs op aarde te zijn. Door wet- en regelgeving, strenge selectie, beleid dat niet gericht is op aanmoediging, maar juist sober en restrictief is, probeer je binnen te komen. Er zijn mensen die je er niet graag bij willen hebben, en met boze blikken naar je kijken. Je komt terecht in een sober opvangcentrum om in onzekerheid ellenlange procedures af te wachten in de hoop dat jij mag blijven. Niet iedereen heeft geluk. Na afwijzing volgt afwijzing. Van de ene bezwarenprocedure naar de andere. Na jaren van verblijf is terugkeren niet wenselijk, maar vaak zelfs niet meer mogelijk. En dus tekent de gemeente op: “De persoon is MOB (Met Onbekende Bestemming) vertrokken”. Dat wil zeggen: in de illegaliteit gedoken. Als hij geen netwerk, kennissen of familie of een charitatieve instelling heeft, kan zo iemand op straat of onder een brug terechtkomen.
Wal en schip
Het is de realiteit dat er in Nederland een grote groep mensen tussen wal en schip is gevallen. Een groep mensen die jarenlang in Nederland verblijft zonder enige vorm van perspectief, die geen toekomstvoorstelling hebben. Geen droom of hoop op een beter leven, geen werk, geen inkomen, geen vermogen. Het proletariaat beschikt over arbeid om van te kunnen leven, maar deze mensen mogen niets doen. Net als de utopie waarheen ze dachten te vluchten lijken ze niet te bestaan. Officieel worden ze als ongedocumenteerd en uitgeprocedeerd beschouwd. Het leven van vluchteling is een lijdensweg. Sommigen moeten het land verlaten maar kunnen het niet omdat ze al jaren in een omgeving wonen waarmee ze zich nu verbonden voelen. Ze kunnen niet terug naar hun land van herkomst, want alle banden met hun moederland zijn al jaren verbroken. Wie zou hen daar nog kennen? Wie zit daar op hen te wachten? Zij zijn in effect stateloos. Waar moeten zij naar toe?
De hierboven geschetste situatie is veelal door het tekortkomingen van het Rijksbeleid ontstaan. Hoewel er geen eenduidig rijksbeleid was en is hebben gemeenten geprobeerd om op een eigen manier de problematiek aan te pakken. Sommigen hebben een bescheiden vorm van opvang verleend (het zogenaamde bed – bad – brood), terwijl anderen 24-uur opvang regelen, of zorgen voor begeleiding en steun. De aanpak varieert dus per gemeente.
In 2015 kwam het Rijk naar aanleiding van uitspraken van het Europees Hof van de Rechten van de Mens in beweging door in geringe mate (eenmalig) gemeenten tegemoet te komen. In het nieuwe regeerakkoord is een kleine passage over de Landelijke Vluchtelingenvoorziening (LVV) opgenomen. Hoe die passage uitgewerkt gaat worden en hoe lang die uitwerking op zich zal laten wachten is nog onduidelijk. Dan nog is de vraag of de LVV een oplossing is voor de problematiek. Een groot aantal mensen leeft in illegaliteit en anonimiteit. Niet iedereen heeft een asielachtergrond. Hoeveel mensen er vastzitten in dit bureaucratische niemandsland is onduidelijk.
De filosoof kan zich beroepen op Descartes’ “cogito ergo sum”: ik denk, dus ik besta. Dat lijkt voor deze mensen zonder bestaanszekerheid maar beperkt op te gaan. Hoe moeten zijn aantonen dat ze bestaan? Ze zijn er, maar tegelijkertijd ook niet.
Natuurlijk is er ook nog dat andere Utopia, uit een strijdlied uit 1892: “Ontwaakt, verworpenen der aarde.” Wat hebben wij te verliezen dan onze ketenen? Iedereen heeft recht op geluk of om een gelukkig leven te leiden. Wij zullen als utopisten blijven vechten voor de rechten van alle mensen, en voor een betere wereld in vrijheid, gelijkheid en solidariteit!
Een gedicht:
Over Leven
(Yaşamaya Dair)
Nâzim Hikmet (1901-1963)
vertaling: Wim van den Munkhof
1
Leven is geen grapje,
je moet in grote ernst leven,
zoals bijvoorbeeld een eekhoorntje,
dus zonder daarbuiten of daarna iets extra’s te verwachten,
je moet je dus uit alle kracht voor het leven inzetten.
Je moet leven serieus nemen,
dus zo, dat je bijvoorbeeld
met je armen op je rug gebonden, en je rug tegen de muur,
of in het lab,
in een witte jas, met een enorme bril,
kunt sterven voor de mensen,
en wel voor mensen die je zelf nooit hebt gezien
en zonder dat iemand je ertoe dwong
en ook nog eens terwijl je weet dat het mooiste
wat je hebt en het meest waarachtige leven is.
Dus neem je leven steeds zo ernstig op
dat je bijvoorbeeld nog op je zeventigste olijven plant,
en dan niet om je kinderen iets na te laten of zoiets,
maar omdat je niet in de dood gelooft, al ben je bang om dood te gaan,
en je dus de balans naar leven door laat slaan.
2
Stel, je krijgt een zware chirurgische ingreep,
met de kans niet meer
op te staan van de witte operatietafel.
Al voel je je droef bedrukt om een te vroeg heengaan
toch lach je om een Bektaşi-grap,
kijk je uit het raam of het gaat regenen
of wacht je toch ongeduldig op
de laatste nieuwsberichten.
Stel, ten behoeve van iets waarvoor het waard is te strijden
bevind je je aan het front.
Het kan dat je de eerste dag al, bij de eerste aanval
vooroverstort en sterft.
Je weet dit met een vreemde wrok,
maar toch ben je razend benieuwd
hoe deze mogelijk nog jaren slepende strijd zal aflopen.
Stel, je zit achter tralies,
loopt al tegen de vijftig,
en over achttien jaar pas zal de stalen poort zich openen.
Toch koester je de band met buiten,
met mens en dier, met strijd en wind,
met alles dus wat zich buiten de muren bevindt.
Dus in welke toestand, op welke plek ook
moet je leven als ging je nooit dood…
3
Onze wereld koelt af,
een ster tussen de sterren,
nog wel een van de kleinste,
een spikje bladgoud op blauw fluweel,
die reusachtige wereld van ons.
Ooit koelt deze wereld af
en zal niet eens als een ijsklomp
of een dode wolk,
maar als een lege notendop wegtollen
in het eindeloze stikkedonker.
Nu al daarvan de pijn te dragen,
de droefenis te voelen.
Zozeer moet je van deze aarde houden
dat je kunt zeggen:
‘Ik heb geleefd…’
Zafer gaf gisteren deze toedracht in het Geert Grote Huis in Deventer bij de lezing “Vluchten in Utopia”.