Op 6 februari 2023 gaf gedeputeerde Tijs de Bree de Herman Höften lezing in Almelo. Hier vindt u de tekst van deze lezing.
Struinend over het strand, lopend langs de vloedlijn, keek ik naar de vlokken wit zeeschuim die weg waaiden, en ik dacht ‘wie ben ik om iets te vertellen en waarom ben ik eigenlijk geworden wie ik ben?’.
Peinzend over dat laatste, kijkend naar golven en de branding moest ik opeens, sinds heel lang, denken aan Jaap. Om te kunnen uitleggen wie Jaap is en waarom ik aan Jaap moest denken, neem ik jullie mee naar een klaslokaal van een dorpsschool, in Bennekom, een dorp in de gemeente Ede.
Het is ergens in de jaren ‘80. Om het geheugen even op te frissen:
Dat was de periode dat Nederland opkrabbelde uit economische slechte tijden. Met twee zware oliecrises achter de rug, was de economie in het begin van de jaren 80 ingestort. Een golf van faillissementen volgde.
Er werd drastisch bezuinigd. In Wassenaar sloten werkgevers en werknemers in 1982 een akkoord over het flexibiliseren van de arbeidsmarkt, over loonmatiging in ruil voor arbeidstijdverkorting.
De huizen werden peperduur en hypotheekrentes van 12 of 13% waren heel normaal.
En de kinderen die in die tijd op school zaten, daar in Bennekom, daar was ik er eentje van. Uit die tijd kan ik me veel herinneren, vooral van wat er om me heen gebeurde, wat minder van datgeen dat men mij probeerde bij te brengen.
Wat me nog wél helder voor de geest staat is dat er op een dag, vanuit het niets, opeens tientallen gele koffertjes werden uitgereikt, elk kind één koffertje. Het waren de gele koffertjes van Deetman, destijds CDA-minister van onderwijs. Dat plastic gele koffertje had een zwart met geel schouderbandje en elke leerling in het basisonderwijs in Nederland die kreeg er eentje. Die koffertjes moesten we zelf in elkaar vouwen, het waren platte pakketjes en er zaten wat foldertjes bij, vermoedelijk met de broodnodige promotie van het Rijksbeleid.
Maar heeft iemand enig idee waarom die koffertjes werden uitgedeeld?
Het was een cadeau aan de leerlingen, om te vieren dat in 1985 de ‘Wet op het basisonderwijs’ werd ingevoerd. Kleuterschool en lagere school werden samengevoegd tot het basisonderwijs. Zodoende zat je sindsdien niet langer in de ‘6e klas van de lagere school’ maar in ‘groep 8 van het basisonderwijs’. Dat is trouwens tot de dag van vandaag een keiharde scheidslijn tussen generaties: de generaties van de klas versus die van de groep.
De wet op het basisonderwijs was ook een eerste stap om ‘doorlopende leerlijnen’ van kinderen te regelen. Daarmee gaf Deetman uitvoering aan de adviezen uit het rapport ‘Contouren van een toekomstig onderwijsbeleid’ die de PvdA’er Jos van Kemenade in 1975 al had opgesteld.
Als minister van onderwijs in het kabinet-Den Uyl beschreef van Kemenade zijn nota met het motto ‘meer mensen mondig maken’. Hij schetste een beeld van hoe het schoolsysteem en onderwijs zo veel meer kan betekenen dan alleen een ‘educatieve functie’. Een kort citaat uit deze nota:
“onderwijs is primair een welzijnsvoorziening, gericht op persoonlijke ontplooiing van mensen en op maatschappelijke voorbereiding van zijn leerlingen in veel ruimere zin dan de beroepsuitoefening alleen.“
En zo is het exact. Onderwijs gaat over meedoen en kansengelijkheid. Niet alleen maar het opleiden ten dienste van de economie of een bedrijf, het is zo veel meer dan dat. De Contourennota beschreef dat we vroegtijdige selectie, waarvan kinderen uit achterstandswijken voornamelijk de dupe worden, moeten beperken. Maar ook het volwassenenonderwijs en de ‘moeder-MAVO’ waren ideeën van Van Kemenade. Hij wees erop dat in de overgang tussen ‘lager’ en ‘hoger’ onderwijs veel talent verloren ging, zeker bij kinderen van allochtone afkomst en uit arbeiderssituaties. Als je de nota vandaag leest, valt op dat het veelal nog steeds actuele thema’s zijn.
En over die gedachte van de doorlopende leerlijnen: eigenlijk kun je zeggen dat toen ook al werd gedacht aan ‘een leven lang leren’ en doorgaande ontplooiing van mensen.
De provincie Overijssel draagt daar vandaag de dag haar steentje aan bij. Als gedeputeerde met arbeidsmarkt in portefeuille, ben ik trots op de drie regionale opleidingsfondsen die we in Overijssel hebben opgericht. Hier, in deze regio kunnen mensen terecht bij het Twents Fonds voor Vakmanschap. Daarmee kunnen mensen een opleiding betalen voor bij- en omscholing.
Maar ook voor zogenaamde ‘zij-instromers’ in de techniek, mensen met opleiding en werkervaring in een totaal andere branche, heeft de provincie de regeling voor het ‘Overijssels Vakmanschap’. Ideaal voor mensen zoals ik, die als tiener in de jaren 80 nog niet wisten dat ze later zouden kunnen sleutelen aan hybride zonnepanelen, warmtepompen, laadpalen of een buurtbatterij. Wat op zich niet vreemd is, aangezien veel van die dingen eerst nog moesten worden uitgevonden.
Op deze manier kunnen mensen zich doorlopend blijven ontwikkelen en ontplooien. Zo zet de provincie Overijssel dezelfde ideologische lijn van Jos van Kemenade door.
Ik zou liegen als ik zou stellen dat de aanleiding en achtergronden van het gele plastic koffertje in hun volle omvang tot mij doordrongen terwijl ik dat ding op 8 jarige leeftijd in elkaar zat te vouwen.
Overigens bleek later dat die leuke knalgele kleur werd veroorzaakt doordat het plastic was gekleurd met het zeer giftige cadmium. Daarop moesten alle koffertjes subiet linea recta retour naar Den Haag, terug naar de ‘Knalgele Koffertjeschef’ zoals Deetman zichzelf destijds noemde.
Terug naar dat klaslokaal, en een paar jaar later, eind jaren tachtig, waar de vraag gesteld: “Wat wil je worden als je later groot bent?” Een tamelijk bizarre vraag aan kinderen van 11, 12 jaar oud, althans dat vond en vind ik. Want hoe kan een mens in vredesnaam weten, op die leeftijd, wat het later worden zal? Maar de vraag werd in alle ernst gesteld en bovenal; er werd ook een serieus antwoord verwacht. Maar daar was ik nog helemaal niet mee bezig.
Naast gele koffertjes, draaide mijn wereld toen vooral om dingen zoals Rubix-kubussen, flippo’s, ploppers en Supersoakers – dat waren die forse waterpistolen met pompmechanisme en daardoor een serieus bereik. Van kinderen voor wie op dat moment een Nintendo Gameboy of een Sony Walkman met ‘autoreverse’ en ‘mega bass’ het summum was, werd desondanks verwacht om op te schrijven ‘wat ze later zouden worden’.
En… ‘gelukkig’, ‘blij’ of ‘vrolijk’ waren in ieder geval niet de gewenste antwoorden.
De meestvoorkomende beroepen kwamen voorbij.
In een tijd dat gender nog dominanter was dan nu, vulden de meeste jongens beroepen in als politieagent, kok, militair of timmerman en de meisjes noteerden met roze geurpennen beroepen zoals zuster, kapster of dierenarts.
En ik, ik had geen flauw idee.
Vermoedelijk zat ik achteroverleunend op twee stoelpoten tegen de muur, op de achterste rij in de klas, beetje naar buiten te kijken. Wat moest ik in vredesnaam opschrijven?
Maar daar bleef het niet bij… na het kiezen van het beroep was het vervolg minimaal even uitdagend: het maken van een werkstuk over dat beroep. Te beginnen met het afnemen van een interview met iemand die het ‘wensberoep’ uitoefende.
Vraag me niet hoe het precies gegaan is, maar ergens is het min of meer goed gekomen en uiteindelijk zat ik op de fiets, op pad naar Ede. Een setje uitgeschreven interviewvragen in mijn tas. De Philips radio met ingebouwde cassetterecorder van mijn zus mee, om ‘Het Interview Dat Mijn Leven Zou Bepalen’ op te kunnen nemen, iets wat overigens jammerlijk mislukte.
Daar ging ik. Op weg naar het interview met de man die was wat ik wilde worden, later als ik groot zou zijn.
Op weg naar een groot grijs gebouw.
Op weg naar Jaap Modder.
Jaap was wethouder, namens de PvdA, in Ede.
En daar zat ik dan. In een kamer met een meneer met een rond brilletje. Ik kan me herinneren dat we in de raadszaal hebben gezeten, maar verder heeft het interview weinig indruk gemaakt, althans, dat heb ik lang gedacht.
Tijdens mijn vakantie op Vlieland dacht ik na over hoe ik deze lezing wilde houden. Ik liep na te denken over of en zo ja welke parallel er was tussen het leven van Herman Höfte en dat van mij. Ik ging me verdiepen in wie hij was geweest, wat hij heeft gedaan. Ik heb Herman niet gekend. Dus probeerde ik een beeld te vormen, aan de hand van beschrijvingen, flarden tekst en duidingen van anderen.
Hermans levensverhaal leest als een jongensboek. Het verhaal van een jongen met lef, een man met een rood hart, gedreven door idealen. Een jongensboek met nota bene een bankroof in oorlogstijd als uitzonderlijke verzetsdaad.
Zou ik zoiets durven? Een bank overvallen? Zou ik het hebben gedaan? Vragen die door mijn hoofd gingen al wandelend over het strand van Vlieland, waar ze trouwens überhaupt geen banken meer hebben om te beroven en waar alleen de zee en het land nog in oorlog zijn.
Ik las verder over Herman en mijn oog bleef haken op een zinnetje waaruit bleek dat hij voorzitter was van de ‘commissie bezwaarschriften’. Aha, dát leek me een haalbare kaart: de bezwaarschriftencommissie, dáár kon ik mee uit de voeten…
Vergis je niet. Ik durf wel te stellen dat de bezwaarschriftencommissie de lakmoesproef is voor de kwaliteit van openbaar bestuur en onze politiek. Het is het snijvlak tussen idee en uitvoering, tussen papier en praktijk.
Zij die actief zijn in politiek of bestuur weten hoe lastig het is om een goed idee om te zetten in een actie die echt leidt tot het gewenste resultaat. De samenleving is namelijk geen laboratorium opstelling, wetten en regels zijn geen chemische formules en mensen zijn geen willoze moleculen die voorspelbaar reageren. In tegendeel. Onze samenleving is een bonte verzameling van mensen, min of meer samenhangend, constant in beweging. Zij vormen culturen, structuren en formele of informele organisaties zoals onze partij.
Wanneer je als volksvertegenwoordiger, bestuurder of ambtenaar, iets wilt bereiken, dan is dat daardoor geen gemakkelijke opgave. Het is, en blijft zoeken naar de beste interventie. Zoeken naar een manier om idealen in de praktijk te brengen. Zoeken naar beleid dat het meeste resultaat bereikt en de minste bezwaren kent.
Dat je bezwaren kunt voorkomen, dat is een illusie.
Bij die bezwaren, daarbij gaat het om twee dingen: de inhoudelijke bezwaren en de manier waarop we ermee omgaan. Ik zal eerst eens enkele – veel voorkomende – varianten geven hoe de overheid reageert op bezwaren:
- Variant 1. ‘Naar aanleiding van uw bezwaar leggen we u graag uit hoe het écht zit.’ In deze gevallen is de overheid zo vriendelijk om u nog een keertje uit te leggen hoe de wereld in elkaar steekt en dat u, de bezwaarmaker, het niet goed ziet.
- Variant 2. ‘Naar aanleiding van uw bezwaar leggen we graag uit hoe we het wél bedoelen.’ Dit is eigenlijk een soort combinatie; een excuus en verwijt in één zin; want, we ‘hadden het zo niet bedoeld’ maar kennelijk ‘kwam het bij u wel zo over’.
- Variant 3. ‘Naar aanleiding van uw bezwaar passen we ons besluit aan.’ Hoewel een normaal mens bij het lezen van die zin wellicht een vreugdekreetje zou slaken, omdat je zou kunnen denken dat het besluit wordt aangepast naar jouw wens. Kan dit soms ook betekenen dat juist beter wordt gemotiveerd waarom het bestreden besluit juist wél stand houdt.
Als je hier met enige afstand naar kijkt, dan kun je hier twee dimensies in zien: de inhoud en de manier van doen.
De inhoudelijke dimensie is het naar mijn mening in heel veel gevallen vrij overzichtelijk: er is sprake van een terecht punt of niet. Soms is er inderdaad bijvoorbeeld ergens een fout(je) gemaakt, de gemeente of provincie heeft iets over het hoofd gezien. Een document is kwijtgeraakt, een vinkje ontbrak, een kaart klopt niet, en ga zo maar door. En soms is dat niet het geval, inhoudelijk is de kous dan af. Klaar is Kees.
Ik wil hiermee overigens niet het belang van de inhoudelijke kwestie marginaliseren. Het vraagt absoluut inzet om dingen goed uit te zoeken en, liefst samen, tot het inzicht te komen wat er nou precies aan de hand is. Daarbij is het zaak om altijd kritisch te blijven. Tunnelvisie voorkomen en af en toe weer eens fris de ‘casus belli’ te bekijken. Maar ik durf wel te stellen dat de grote winst op een ander vlak ligt.
Wat naast een inhoudelijk punt óók het geval kan zijn, sterker nog wat dan onomstotelijk het geval is, dat is dat ergens tussen idee en de praktijk, ruis is ontstaan. Ik zou zeggen’ luister eens aandachtig naar die ruis. Het is een uitgelezen gelegenheid om het doel van beleid en de uitwerking in de maatschappij bij elkaar te brengen.
Helaas wordt een bezwaar zelden gezien als die gouden kans om te verbeteren, aangeboden op een presenteerblaadje. En dat is een gemis, maar hoe dat komt?
Daarvoor moeten we kijken naar de manier van werken; de tweede en meest belangrijke dimensie. Het beschrijft de manier waarop de overheid en politiek omgaan met een bezwaar. En dat varieert nogal. Die variaties liggen op één as waarbij het ene uiterste van die as, daar spreekt men“over mij”. Het andere uiterste van die as, daar spreekt men “met mij”.
Overigens, ik heb geen idee hoe Herman dat als voorzitter deed, ik ben helaas nooit in de ‘gelukkige’ situatie geweest om bij hem, destijds een stevig bezwaarschrift in te dienen. Maar ik denk, op basis van alles wat ik over hem gelezen en gehoord heb, dat Herman een voorzitter was die zich weliswaar richtte op de inhoud, maar dat hij niet rustte totdat men in dat gemeentehuis snapte hoe beleid of besluiten werden ervaren, beleefd of uitpakten. En totdat ook de bezwaarmaker inzag wat de ratio, de bedoeling van dat vermaledijde beleid of besluit was. Want, als je daarin slaagt, heb je een bezwaar gebruikt om ons beleid te verbeteren en een ambassadeur voor je gewonnen.
Op zich is het een bekend fenomeen: het spreken ‘over’ in plaats van ‘spreken met’. Maar hoe komt het dat het zwaartepunt nog zo vaak ligt in het spreken ‘over de ander’? Volgens mij komt dat doordat bevlogen volksvertegenwoordigers enorm gedreven zijn om dingen te veranderen, niet te treuzelen en resultaten te behalen. ‘Mooie eigenschappen’, zo hoor ik nu denken. Maar laat dat nu precies óók de oorzaak zijn dat het gesprek met vaak uitblijft.
Ik zal dat toelichten. Dat doe ik aan de hand van drie valkuilen en voorbeelden.
De eerste valkuil gaat over éénrichtingsverkeer. In de hedendaagse politiek wordt ‘volksvertegenwoordiging’ naar mijn mening wat eenzijdig geïnterpreteerd.
In reactie op de roep dat mensen zich ‘niet gehoord voelen’ pakken politici gretig hun rol. Met schriftelijke vragen, moties, tweets, columns en interviews proberen we dat geluid massaal en luid te laten klinken.
“Heeft de gemeenten, provincie kennis genomen van (…) en vind u het ook te gek dat (…)” En daarop allerlei variaties. Daarbij is de gedeelde deler: er wordt gesproken “over mij” of “over de ander”, “over mensen” en hun problemen.
Het is logisch dat wij, politici en bestuurders, daar zo goed in zijn geworden. Want zij, die het meest bedreven zijn in het pakken van de aandacht, met rake one-liners en goede frames, zij worden opgepikt. Komen in de krant. Krijgen een quote in het nieuws.
En stiekem houden we er ook allemaal wel van; die duidelijkheid waarvan we diep van binnen wel weten dat het allemaal net wat anders ligt.
Begrijp me niet verkeerd; koester die duidelijkheid maar voeg er iets aan toe, want waar het nu te vaak aan ontbreekt is juist de aandacht voor de reactie op datgeen wat gezegd wordt. Neem de moeite om een antwoord, met evenveel zorg en passie, aan de mensen te geven. Het stellen van de vraag namens die mensen, mooi verpakt in een schriftelijke vraag met persbericht, dan is het niet klaar, nee dat is niet het einde, het zou het begin moeten zijn van een gesprek mét mensen.
Want degenen over wie het gaat, die na dat gesprek met die volksvertegenwoordiger nooit meer iets horen, worden onbedoeld juist extra bevestigd in het gevoel dat ze niet gehoord zijn. Want ondanks dat ze verteld hebben wat er aan de hand is, krijgen ze maar weinig mee van het vervolg, van het antwoord.
Het vertegenwoordigen van het volk brengt ook dát met zich mee: dat mensen die niet gehoord worden, juist wel dat antwoord krijgen. En, als we vertegenwoordiging blijven invullen als een éénrichtingsweg, dan laten we de helft van alle kansen liggen. Het ultiem resultaat van een volksvertegenwoordiger is in mijn ogen die herstelde of hernieuwde verbinding tussen overheid en maatschappij.
Dit is allemaal makkelijk gezegd maar razend moeilijk in de praktijk. Vooral bij ons, als rode rakkers gericht op resultaat, strijdend voor het volksbelang. Dat brengt me bij de tweede valkuil die ik zal toelichten aan de hand van een persoonlijke ervaring:
Het zal niemand zijn ontgaan, op grote delen van ons platteland hing de vlag er niet goed bij, ondersteboven om precies te zijn. Dat heeft alles te maken met de stikstofcrisis waar we in zitten. Voor een ieder die daar niet zo diep in zit, het verhaal in een notendop:
Al decennialang is er een overschot aan stikstof in de bodem, het water en de lucht. Op zich geen probleem zou je zeggen, ware het niet dat daardoor overal de grassen, brandnetels en bramen als kool groeien, natuurgebieden raken overwoekerd en voor je het weet zien we in Nederland overal hetzelfde landschap. Unieke planten en dieren verdwijnen.
En dus moeten we minder stikstof uitstoten. En hoe dat moet. Daarover is een enorm debat gaande, aangewakkerd door zogenaamde ‘handhavingsverzoeken’: verzoeken aan de overheid om de wet te handhaven. Voor bedrijven die geen vergunning hebben om stikstof uit te stoten, krijgen wij als overheid die handhavingsverzoek, en de rechters zijn duidelijk: er is geen reden om daarvan af te zien.
Toen deze handhavingsverzoeken op mijn tafel kwamen, stond ik voor een duivels dilemma. Enerzijds was de noodzaak om te handelen in het belang van de natuur. Anderzijds waren deze bedrijven veelal buiten hun schuld om, door slechte Rijkswetgeving, in een illegale situatie terecht gekomen. Hoe eerlijk is het om dan slechts bij die enkele bedrijven te moeten handhaven? Zij kónden vroeger geen vergunning aanvragen, werkten onder een zogenaamde ‘PAS-melding’, en waren nu ‘illegaal’ zonder daar ook maar iets aan te kunnen doen.
Het voelde krom, onrechtvaardig. En machteloos omdat ondanks alles er al 3,5 jaar geen enkel schot in de zaak leek te zitten. Kan je deze bedrijven, vaak vader en zoon of paar broers in een maatschap, als enkelen opzadelen met de ellende die velen hadden veroorzaakt?
Mijn reflex en die van veel PvdA’ers is dan: handen uit de mouwen, en aan de slag. De koe bij de horens vatten en het varkentje wassen om maar wat toepasselijke beeldspraak te gebruiken. Maar als je er dan achter komt dat je niets te bieden hebt? Dat alle oplossingen die we bedachten doodlopende routes blijken te zijn. Ik kon me moeilijk neerleggen bij het feit dat er géén oplossing te vinden was, maar toch was dat de werkelijkheid. Zo bleek na talloze rechtbankzittingen en daaropvolgende rechterlijke uitspraken.
En eerlijkheidshalve, als je dan al die doodlopende paden hebt bewandeld. Als je dan alle opties hebt gelicht. Als je dan echt niet anders kunt dan concluderen dat het muur en muurvast zit. Dan kan je niet anders dan die conclusie te trekken en het boek sluiten.
Dus, ik stond op het punt om een briefje naar de boer te schrijven, iets van de strekking ‘helaas, het is ons niet gelukt, ik heb geen oplossing, dus u heeft pech’. Wetende dat ik weliswaar mijn uiterste best had gedaan, maar dat het me niet was gelukt. Dat ik alles had geprobeerd en geen oplossing had te bieden. En precies dát, die overtuiging, dat bleek mijn valkuil.
Uiteindelijk koos ik voor een andere weg. Gooide de conceptbrief weg. Veegde mijn agenda schoon en heb urenlang aan tafel gezeten met boeren, soms op de boerderij, vaker in het provinciehuis.
Complete gezinnen aan tafel.
Traditionele bedrijven.
Toonaangevende bedrijven.
Woedende mensen.
Wanhopige mensen.
In die gesprekken heb ik verteld wat we hadden gedaan, als overheid. Wat er fout was gegaan. Wat wél kon, en wat niet. En mijn doel was niet om te overtuigen, niet om iets recht te praten wat krom was, maar om te luisteren en te vertellen. Over alle doodlopende wegen die we hadden bewandeld, de stapels met juridische adviezen, de brandbrieven aan het kabinet, de bezoeken aan de minister.
Hoe we de archieven doorgespit hebben op zoek naar vergunningen en bestemmingsplannen van decennia geleden. Ook vertelde ik hoe ik keer op keer hoopvol een nieuwe afslag had genomen om aan het eind te concluderen dat ook die route niets opleverde.
En na afloop, als alles was gezegd, gingen we uit elkaar. Velen waren boos. Twijfelden of ze me nog een hand wilden geven. Met gebalde vuisten vechtend tegen de oneindige onzekerheid en onbegrijpelijke overheid. Maar óók veel mensen die vertelden dat ze het gesprek gewaardeerd hadden, niet om de inhoud maar om het begrip en verhaal. Dat er eindelijk eens iemand was, namens die verdomde overheid, waar ze tegenaan konden praten en dat alleen dat al zo waardevol was geweest. En natuurlijk ook dat ze konden horen wat wij – als overheid – zelf gedaan hadden en wat wel of niet mogelijk was.
Ik zag op tegen die gesprekken.
Niet vanwege de emoties.
Niet vanwege de inhoud.
Maar omdat niets te bieden had, althans, dat dacht ik. Maar wat ben ik blij dat ik al die gesprekken wél heb gevoerd. Want gesprek na gesprek, avond na avond, werd me duidelijk dat ik wél wat kon bieden: daar samen zijn, luisteren, aanhoren. Woorden waar ik als resultaat- en oplossingsgericht type maar weinig mee had. Maar heel vaak ontstond daardoor iets van een verbinding. Hoe broos het ook maar was.
Dat bracht mij tot de conclusie dat mijn gedrevenheid voor de oplossing die niet kwam, eigenlijk de grootste blokkade bleek om de verbinding tussen politiek en maatschappij te herstellen.
Dan over naar de derde valkuil, eveneens aan de hand van een persoonlijke ervaring onder het kopje ‘reddende engel’:
Al heel wat jaren zeil ik over de Waddenzee. Eerst in een klein polyester bootje, en sinds 2018 in een houten platbodem, ze is honderd jaar oud, zeilde vroeger rondom het toenmalig eiland Wieringen. Het is een Wieringeraak, een oude vissersboot. Eentje die doorlopend aandacht nodig heeft, ze is altijd klaar maar nooit af. En juist dat, dat is grotendeels de charme.
Dus, verwacht geen probleemloze zorgenvrije vaartochten. Reken op avontuur en onvoorspelbare gebeurtenissen. Dan stelt ze je nooit teleur.
Kortom, een ideale boot voor mensen zoals ik, die graag problemen oplossen, ook op vakantie.
Een flinke tijd geleden voer ik met mijn bemanning; vrouw, hond en 3 kinderen richting het Oosten. We stonden op het punt om het Duitse wad op te varen toen het misging. Flinke golven, een lekker windje en we moesten ‘even’ voorbij de Eemshaven. Even een stukje op de motor, tegen de stroming in. Er ware flinke golven en met elke golf begon de motor langzamer te draaien. Na de de laatste gesmoorde reutel was het stil. Daar dobberden we dan, in het grenswater, tussen de grote schepen. Bij het neerlaten van het anker viel me al op dat ik meer dan 25 meter ankerketting nodig had, voordat het anker op de zeebodem lag, het was er nogal diep.
Een snelle blik op de kaart leerde me dat we precies voor anker lagen in de tanker-reede. Voor de landrotten; een soort parkeerplaats. Dus dat was gunstig. Alleen wel een parkeerplaats bedoeld voor tankers geladen met ‘brandbare vloeistoffen’. Een parkeerplaats die ze graag vrijhouden voor het geval dat.
Terwijl de boot flink op en neer deinde, ging ik op zoek naar het probleem. Gewapend met wat basaal gereedschap en hoofdlampje kwam ik er al gauw achter dat het niet ‘even snel’ viel op te lossen. En aangezien het reisgezelschap na een uurtje schommelen en grote zeeschepen kijken ook wat onrustig werd, besloten we om toch maar op het aanbod van de scheepvaartleiding in te gaan… ze zouden even een reddingboot sturen om ons op sleeptouw te nemen.
Ik kan me dat moment nog scherp herinneren. Het voelde als capitulatie. Handdoek in de ring. Opgeven. Onderkenning van de afhankelijkheid. Ik zou worden gered. Het raakte me enorm.
Maar waarom? Immers, ik redde zelf met regelmaat anderen, niet letterlijk zo op zee, maar heel vaak op een of andere manier. Door iemand te helpen die er zelf even niet uitkomt.
Ik moest denken aan het lied “red mij niet” van de veel te vroeg overleden Maarten van Roozendaal. Een lied dat gaat over de enorme behoefte om juist niet gered te worden. Ik herken die behoefte om niet gered te worden.
Om zelf grip te houden.
Om niet betutteld te worden.
Om zelf richting te kiezen.
Maar dat was op dat moment voor mij niet mogelijk. De enige die richting koos, dat was reddingboot ‘Jan en Titia Visser’, die met zijn twee dieselmotoren van elk 680 pk, ons oude drijvend hout naar de vluchthaven sleepte. En wij, wij volgden.
Ik heb toen een traantje weggepinkt. Het was namelijk zo confronterend om totaal afhankelijk voortgesleept te worden en niets te kunnen doen, slechts kunnen volgen. Beetje hulpeloos om je heen kijken. Afwachten.
Eenmaal afgemeerd aan de steiger kwamen de redders aan boord, we maakten een praatje. Ondanks alle complimenten over onze uitrusting “zo zo, iedereen keurig in een reddingvestje, zie je niet vaak”, gevolgd door en “wat ziet uw schip er netjes uit, mogen we even binnen kijken?” Ondanks dat alles bleef dat ongemakkelijke gevoel.
Nadat de kinderen eerst de reddingboot van binnen en buiten grondig hadden bezichtigd, begonnen ze daarna in hun kooien alles vol te plakken met KNRM-stickers. Opdat we het avontuur niet snel zouden vergeten.
Een uurtje later stapte Michael aan boord. Een scheepsmonteur uit Appingedam. Een tas met gereedschap in de hand. En samen begonnen we te zoeken, te sleutelen. En op dat moment, toen de eerste steeksleutels door mijn handen gingen, toen verdween elk gevoel van ongemak als sneeuw voor de zon.
Een uur later draaide de motor.
Een dag later voeren we weg.
Een avontuur erbij, leuk voor op de verjaardag of een lezing, maar vooral een belangrijk inzicht rijker. Als ik het zo vreselijk vind om gered te worden, zou ik dan mijn ‘reddingreflex’, red-reflex, zo nu en dan niet eens moeten stoppen? Zou ik dan mijn politieke en bestuurlijke werk ook anders kunnen doen?
Sindsdien probeer ik de ‘red-reflex’ te herkennen en om te buigen in échte hulp: en dat is een gezamenlijke inspanning. Waarbij het vermogen om zelf beslissingen te nemen, zelf regie te nemen en voor zichzelf te zorgen maximaal benut wordt. Mijn doel is niet de redding maar de anderen in staat te stellen om die redding eigenlijk overbodig te maken.
Maar hoe geef je de mensen die kans? Voor mij waren die ‘steeksleutels’ letterlijk de sleutel.
Voor de één gaat het om de juiste kennis, een opleiding of een plek om iets te leren. De kans te krijgen om jezelf te ontplooien, een nog betere versie van jezelf te worden.
Bij de ander draait het juist om wat financiële lucht, wat extra inkomen. Iedereen weet dat wanneer mensen geldzorgen hebben, in armoede leven met schulden, dat zij dan niet de beste keuzes maken.
Weer een ander, die hunkert naar zeggenschap, naar macht zo je wilt, om richting te kunnen geven aan het leven. Niet willoos meegevoerd worden, maar meesturen en meebeslissen.
En als het gaat over kennis, inkomen, macht. Dan is óók vandaag de dag nog steeds onze taak om deze maatschappij zo te ontwikkelen dat
“die gekenmerkt wordt door spreiding van inkomen, kennis en macht, een maatschappij waarin de gelijkwaardigheid van mensen tot gelding komt, de burgers deelhebben in het bestuur van onderneming en overheid, waarin macht op een controleerbare manier wordt uitgeoefend.”
Jawel, dat zijn de woorden van Joop den Uyl uit de jaren ‘70.
Ik ga afronden, en dat doe ik met een oproep aan ons als allemaal, als politici, bestuurders, raadsleden, partijgenoten. – Een oproep aan alle ervaren redders: stop met het ouderwetse redden, ontwikkel een ‘red-reflex’. Geef de ander de kans om de redding overbodig te maken. Vergroot zelfredzaamheid door samen te werken met de ander, en onthoud; spreid die kennis, macht en inkomen!
- Een oproep aan de mensen die denken dat ze zonder oplossing niets te bieden hebben: Wees niet bang als je niets te bieden hebt. Zoek de ander op, voel mee, los niets op, luister. Omarm het ongemak van niets te kunnen bieden. En wéét dat ook dat, of misschien wel juist dat ook solidariteit is.
- Een oproep aan de doorgewinterde volksvertegenwoordigers: blijf het verhaal van de straat naar het bestuur brengen, maar draag met evenveel zorg het beleid uit op straat. En herstel zo de verbinding: van volksvertegenwoordiger naar volksverbinder.
Dank voor jullie aandacht.