Door op 4 april 2014

‘Participatie-‘ of ‘zoek zelf maar uit’-samenleving?

Al een geruime tijd is Nederland in de ban van transities op het gebied van bijvoorbeeld de AWBZ, Jeugdzorg, de WMO enzovoort. Met deze transities beoogt de Rijksoverheid bepaalde taken af te staan aan de lokale overheden. Klassiek heet dat ‘decentralisatie’. Wat wil de Rijksoverheid daarmee bereiken? Wat beweegt Den Haag om taken af te stoten naar bijvoorbeeld gemeenten? Gaat het om economische, politieke of sociale principes of is dit een noodzaak of noodlot?

In feite is deze kwestie niet nieuw. De discussie rondom centraal of decentraal regeren is honderden zo niet duizenden jaren oud. Het gaat daarbij om de vraag: “welke functies horen bij de centrale overheid en welke kunnen het best worden overgelaten aan lokale overheden?”

Maar de decentralisatie van het sociaal domein in Nederland is meer dan een kwestie van herordening van ons staatsbestel. De keuze om bijvoorbeeld jeugdzorg op gemeentelijk niveau te regelen raakt de burger direct. En dus komt er ook een visie op de samenleving en de rol van burgers om de hoek kijken. Daarmee krijgt de transitie filosofische en ideologische trekken.

Komt het maakbaarheidsideaal terug?

Het maakbaarheidsideaal, het idee dat de samenleving door overheidsingrijpen fundamenteel kan worden veranderd, leek aan het eind van de vorige eeuw grotendeels te zijn losgelaten. Toch zien we in de discussie rondom de participatiesamenleving dat politici en ideologen ervan uitgaan dat de samenleving maakbaar is.

Volgens deze politici is het tijdperk van de verzorgingsstaat voorbij. De samenleving, die gestoeld is op de individuele burgers, wordt vanuit de gedachte van de eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid van het individu opnieuw ingericht. Ieder lid van de samenleving is nu verantwoordelijk voor het eigen reilen en zeilen in de samenleving.

Kennelijk is er in hun achterhoofd dus toch nog een plek voor de maakbaarheid van de samenleving. Immers, daarop baseren zij hun ideeën over langs welke principes de samenleving en het individu zich moet ontwikkelen.

De participatiesamenleving

De discussie over de participatiesamenleving richt zich vaak op de transitie in de zorg. Maar die focus doet eigenlijk geen recht aan de kern van de zaak. Die kern heeft betrekking op de veronderstelling dat de burger na de wederopbouw te veel “in watten is gelegd”. Daardoor werd de burger veel meer een consument, een afhankelijke klant, van de overheid. De nadruk lag teveel op het onvermogen van de burger, terwijl in onze tijd ‘post-verzorgingsstaat’ het accent juist wordt gelegd op zijn of haar kunnen. Een voorbeeld daarvan is dat bij het beoordelen van de capaciteiten van iemand die vanuit de ziektewet in de WAO belandt tegenwoordig veel eerder wordt gekeken naar wat die persoon nog wél kan.

Waarom veranderen?

Nederland is volop in beweging, en de crisis komt steeds dichterbij. Elk jaar wordt er op bezuinigd op uitgaven. De ene reorganisatie volgt de andere op. We lezen het niet alleen in de kranten dat er massa ontslagen plaatsvinden, maar zien het ook daadwerkelijk op straat. In elke straat staan huizen te koop, want wanneer mensen zonder werk te komen zitten verkopen zij hun woningen omdat ze de hypotheek niet meer kunnen betalen. De economisch zwakkeren worden hard geraakt. Alles wat zij door de jaren heen hebben opgebouwd, wordt in één keer met de grond gelijk gemaakt. Inkomens dalen, en daarmee dalen ook de inkomsten van de overheid. Een aanzienlijk groot deel van het nationale inkomen – 15,4% van het Nederlands bruto binnenlands product in 2012 – gaat naar de zorg. Het stelsel rondom de zorg is inefficiënt. En dus moet er worden bezuinigd.

Een van de terreinen die het meest getroffen wordt door de bezuinigingen is het sociaal domein (in het algemeen) en de zorg (in het bijzonder). Zowel het Rijk als de lagere overheden denken in geval van bezuinigingen meestal als eerst aan de uitgaven op het gebied van sociaal-cultureel domein.

Transitie of afschuiven?

In tijden van welvaart investeert men veel in het sociaal-cultureel domein als blijk van welvaart, welzijn en beschaving; zowel de politiek als de wetenschap heeft over het belang van sociaal domein. Maar zodra het met de economie niet goed gaat wordt meteen in het sociaal domein gesneden. Dan wil men er zo snel mogelijk vanaf. Dat blijkt wel als we kijken naar hoe gemeenten en provincies omgaan met opgebouwde kennis, ervaring en sociale infrastructuur. Provincies (Overijssel voorop) zien het sociaal domein plotseling niet meer als een kerntaak, maar als iets dat richting gemeenten kan worden afgestoten. Dus heeft de provincie Overijssel de afgelopen drie jaar heel veel op het gebied van sociaal cultureel domein bezuinigd.

Daardoor zijn diverse sociaal-culturele instellingen hard getroffen. Om de pijn nog een beetje te verzachten hebben de Provinciale Staten overgangsregelingen getroffen, maar die lopen eind 2014 ten einde. Dat betekent dat een aantal instellingen die op dit moment al een deel van hun subsidie hebben ingeleverd of een structurele bijdrage hebben omgeruild voor projectsubsidie na 2015 het gevaar lopen om zonder geld te blijven zitten of zichzelf noodgedwongen moeten opheffen.

Is dat terecht? Hebben de provincies op dit vlak geen verantwoordelijkheid meer richting burgers binnen hun grenzen? Waar dienen de provincies dan dan eigenlijk nog wél voor? Waarom hebben wij zoiets als een provinciaal bestuursorgaan? Maakt de provincie zichzelf door het rücksichtslos afstoten van taken niet overbodig?

Nieuwe uitdagingen

Om een rechtvaardige, vrije en (sociaal) democratische samenleving te vormen, biedt de crisis nieuwe kansen en uitdagen voor ons. Het gaat om de vraag hoe wij deze kansen en uitdagingen in ons politiek denken en handelen moeten vertalen.  De PvdA heeft daar zeker ideeën over, waarover ik in een volgend stuk zal schrijven.